Deze pagina is een kopie van een pagina uit de oude website van de BOA
Daarom werken sommige links op deze pagina niet. Zie hier voor de nieuwe website van de BOA
 
Home 
Wat is BOA? 
BOA-activiteiten 
Jaarvergaderingen 
Archief 
Lidmaatschap 
Zoeken 
Contact 
 Terug naar overzicht BOA-activiteiten
 
18 juli 2001: BOA dwingt de eerste buitengewone ordevergadering in de geschiedenis af
 
.

Hieronder zijn de redevoeringen weergegeven zoals bij deze gelegenheid gehouden door Frans van Velsen, Han Vallenduuk en Frits Wolters, toentertijd respectievelijk voorzitter, secretaris en penningmeester van BOA. Deze geven een uitstekend beeld van hoe BOA de ontwikkelingen binnen de advocatuur ziet en hoe zij zich daarin positioneert

Inleiding van de voorzitter

Meneer de Deken, waarde beroepsgenoten,

Maar weinig traditionele beroepen -en het onze is het op een na oudste ter wereld- zullen in een zo korte tijdspanne zo volkomen zijn veranderd als het advocaten-vak. Nog aan het begin van de twintigste eeuw gold het als een ere-beroep dat alleen kon worden uitgeoefend door diegenen die niet hoefden te werken om in leven te blijven. Het “Nobile Officium” en het ere-loon (honorarium) herinneren ons taalkundig aan deze situatie. Hierin is aanvankelijk zeer geleidelijk verandering gekomen met een enorme acceleratie vanaf de jaren ‘70. Het beroep werd geprofessionaliseerd en “advocaat” werd een carrière-vak.

Dat neemt niet weg dat ik, op het moment dat ik overstapte van het bedrijfsleven naar de advocatuur, nu bijna twintig jaar geleden, ronduit verbijsterd was over de weinig commerciële en inefficiënte wijze waarop toen een aanzienlijk, -naar maatstaven van toen- groot kantoor in de provincie, waar ik mijn stage liep, opereerde. Het had wel iets heel ontspannens: niemand werd rijk maar iedereen verdiende genoeg om er fatsoenlijk van te leven en wie eens een halve nacht in de bibliotheek had gezeten schaamde zich zo over zijn gebrek aan kennis dat hij daarvan niets of alleen een enkel uurtje aan de cliënt declareerde.

Het werd mij wel snel duidelijk dat dit niet op langere termijn goed kon gaan. Ik herinner mij dat wij op dat kantoor in 1984 (dat was voor de hele advocatuur toevallig ook een slecht jaar) eens een sommetje hebben gemaakt waarbij de totale kantoorkosten van een heel jaar werden gedeeld door alle gedeclareerde uren en dat daaruit te voorschijn kwam dat de kosten ƒ 175,– per uur bedroegen. Mijn toenmalige kantoor deed honderden toevoegingszaken per jaar en die leverden gemiddeld -als je ze tenminste goed behandelde en dat deden wij daar- ongeveer ƒ 55,-- per uur op. Het kantoor legde dus ƒ 120,-- per uur op de toevoegingen toe.

Mijn les was, dat wanneer je over een professionele kantoororganisatie beschikt er maar twee smaken zijn: ofwel je behandelt een toevoeging belabberd en je verdient er iets aan of je behandelt hem zoals het hoort en dan moet je zelf dik geld meebrengen. Ik concludeerde dat ik tot geen van beiden bereid was. Toen ik mijn eigen praktijk vorm ging geven heb ik dan ook als eerste de pro Deo-zaken afgeschaft en daarna ook de overige particulieren en heb ik mij helemaal toegelgd op institutionele -en dus: vaste- klanten. Ik doe alleen af en toe -omdat ik dat zelf wil en niet omdat mijn cliënten dat bij wijze van “Charity” van mij afdwingen- een zaak die ik schrijnend, leuk of op andere wijze aansprekend vind, helemaal voor niets, net als vroeger mijn patroon, zonder zelfs een kwartje voor de postzegel.

Een heel belangrijke ontwikkeling is geweest het post vatten van de gedachte “big is beautiful”. In fasen hebben zich enorme fusiegolven voorgedaan waardoor een aantal mega-kantoren is ontstaan en -veelal geheel ongefundeerd- wordt gepropageerd dat men maar beter op een zo groot mogelijk kantoor kan werken of daar klant zijn. Nu is het zo dat er bij tijd en wijle -ook dat is aan ons vak eigen- weer splitsingen optreden: een ploegje advocaten (al dan niet een sectie van een groot kantoor vormend) stapt eruit en begint voor zichzelf, maar het landschap begint toch steeds grootschaliger te worden.

Dat is op zich een tamelijk curieuze ontwikkeling want al in het verleden heeft onderzoek uitgewezen dat de grootste kantoren ook de grootste marginale kantoorkosten hebben. Dat betekent dus dat de kosten niet alleen lineair toenemen met het aantal advocaten maar sterker dan dat: hoe groter het kantoor, des te groter ook het percentage van de omzet dat aan kosten moet worden uitgegeven.

Het is ook nog om een andere reden opmerkelijk. Van oudsher is de opbouw van een kantoor heel onevenwichtig. In de tijd dat er nog streepjes op het briefpapier werden gezet tussen de compagnons, medewerkers en stagiaires kon men dat in een blik zien. Veel compagnons; een doodenkele medewerker en dan weer een flink aantal stagiaires. Die middelste categorie was eigenlijk altijd een min of meer “lege verzameling”. De reden daarvoor is niet moeilijk te bedenken: wanneer een advocaat aan het eind van zijn stage veelbelovend is, wil de patroon hem graag als medewerker houden maar daartoe is de stagiaire alleen bereid als hij meteen te horen krijgt op welk moment hij tot de maatschap kan toetreden. Is de stagiaire niet zo goed, dan wil de patroon hem ook liever kwijt en vertrekt hij om die reden. Zo was in ieder geval de situatie zo’n vijftien jaar geleden nog: een stagiaire leverde het eerste jaar verlies op; draaide het tweede jaar quitte en in het derde jaar verdiende men terug wat men het eerste jaar kwijt was geraakt en aan een medewerker werd een bedrag van enkele tientallen duizenden guldens per jaar verdiend als men het goed deed. De salarissen van de medewerkers waren in de praktijk gemaximeerd op ongeveer ƒ 100.000,–. Dit alles gaf een automatische rem op de kantoorgrootte en het verhinderde het ontstaan van grote juridische bedrijven.

Vanuit mijn eigen ondernemers-achtergrond heb ik mij toen wel eens afgevraagd hoe daarin verandering zou kunnen worden gebracht. Het grote voorbeeld is natuurlijk de wijze waarop de accountants hun kantoren organiseren: het komt daarbij geregeld voor dat een compagnon zelf een negatieve winstbijdrage levert maar het kantoor verdient zich scheel aan de door hem aangestuurde werkmieren die een paar tientjes per uur kosten en voor het twee- of drievoud daarvan bij de cliënten worden “weggezet”.

Dat soort multiplicatie van jezelf is in de advocatuur niet mogelijk omdat je, anders dan in Engeland, waar men gebruik maakt van zgn. “paralegals” het werk alleen kan laten doen door iemand die gelijkelijk gekwalificeerd is als de werkgever.

Bij gebreke van deze mogelijkheid, is dit Engelse systeem nog: (ik zeg dat woordje met nadruk omdat ik daar nog op terug zal komen) niet naar ons overgewaaid. Ik zie echter nog iets heel anders gebeuren dat sluipender en ingrijpender is.

Marc Chavannes signaleert in zijn recente boek waarin hij zijn ervaringen als correspondent van NRC in Parijs samenvat, dat Frankrijk in het kader van de Europese integratie is overvallen door het bikkelharde Angelsaksische kapitalisme, dat hij kwalificeert als iets dat helemaal niet bij Frankrijk past.

Dat gaat zeker op voor onze, van Calvinisme doordrenkte Nederlandse samenleving. Ook ons Nederlanders is dat keiharde kapitalisme (nog) geheel vreemd. Wel is er sinds de jaren tachtig wereldwijd een stroming waar te nemen waarbij GELD zo ongeveer het hoogste goed wordt gevonden. Dat loopt inmiddels als een rode draad door alles heen, ook in Nederland, ook in ons beroep.

De zo ongeveer slechtste PR die onze beroepsgroep de afgelopen jaren heeft getroffen was het bericht dat een groepje advocaten van een van de mega-kantoren naar de Engelsen was overgestapt “voor een miljoentje per jaar meer”. Als ooit iets het foutieve imago van de advocaat heeft bevestigd is dat het wel geweest. Het vooroordeel, vooral van degenen die nog nooit zelf met een advocaat van doen hebben gehad is toch al dat advocaten een soort van “bij wet toegelaten oplichters” zijn, die goudgeld verdienen aan andermans misère en in weelde baden. Ik heb begrepen dat dit laatste aspect ook de Algemeen Deken grote zorgen baart en wat dat betreft zijn wij het dus roerend met elkaar eens.

Op deze manier zien we dus opeens traditioneel uitmuntende kantoren van karakter veranderen, tot verdeeldheid raken en zelfs uiteenspatten. Ik zie het als apotheose van de ontwikkeling die ik zojuist heb genoemd, beginnende bij de advocaat die het zout in de pap niet verdiende: het alleen deed “voor de eer” tot de carriereadvocaat van vandaag waarbij extremen zijn ontstaan omdat ook wij zijn opgeschrikt door dat keiharde Angelsaksische kapitalisme. Want laten wij wel wezen: de Engelsen komen hier niet naar toe om rechtsbijstand te verlenen maar gewoon omdat ze geld ruiken.

Waar ik zo-even zei dat de Engelse manier van werken nog niet naar ons is overgewaaid was ik niet geheel correct. Ik kreeg laatst een tarieflijst in handen van een van de Engelse kantoren die inmiddels hier zijn neergestreken en zag dat die aanvangt met een uurtarief voor “paralegals”. Nog afgezien van de omstandigheid dat die zo’n vierhonderd gulden per uur blijken te moeten opbrengen, acht ik dat iets voor een afzonderlijke fundamentele discussie. De “chef de bureau” die zelfstandig incasso’s behandelt is er bij ons langzaam ingeslopen, maar dit gaat toch wel drie of meer stations verder en deugt naar onze Nederlandse beroepsmaatstaven van geen kant.

Ik laat de Engelsen dus maar even voor wat ze zijn en keer terug naar mijn opmerking dat grote kantoren geen reden van bestaan zouden hebben vanwege de hoge kosten. De oplossing daarvoor is gevonden in het toverwoord “specialisatie”. Dat is inmiddels zo doorgedrongen dat ieder kantoor van meer dan vijf advocaten vrolijk beweert dat het bestaat uit specialisten. Er zijn twee mogelijkheden: het is waar of het is niet waar. Dat laatste is volgens mij in 99% van de gevallen zo. In de gevallen waarin het wel waar is, vraag ik mij af wat het voordeel daarvan is voor de cliënt. Dat heb ik niet kunnen bedenken.

Wat het specialiseren betreft gedragen wij ons collectief als idioten. De enige goed vergelijkbare beroepsgroep die (zelfs: van oudsher) specialismen kent is de artsen-stand.

Daar is de situatie heel duidelijk: wie afstudeert wordt basis-arts en moet daarna nog een aantal jaren studeren en werken om tot een bepaald specialisme te worden toegelaten. Dat is een betrouwbare en logische manier. Dat bestaat in ons vak niet en ik zie het ook niet zo gauw komen want, hoewel de regelgeving al jaren geleden is gaan toestaan dat een advocaat zich specialist noemt, heb ik nog niet een voorbeeld gezien van een advocaat die dat met zoveel woorden op zijn briefpapier zet.

De reden daarvoor is duidelijk: wie duidelijk zegt dat hij gespecialiseerd is in centrale verwarmingsrecht, krijgt nooit meer een zaak over gevelkachels te behandelen. Wat men inmiddels wel uitdraagt is de gedachte dat de klant aanspraak mag (moet) maken op een gespecialiseerde advocaat en dat is commercieel heel slim. Immers, aan een “specialist” hangt -en dat vindt iedereen vanzelfsprekend- een gepeperd prijskaartje. Dat was dus het alternatief voor de onmogelijkheid tot zelf-multiplicatie van de advocaat. Door enorme tariefstijgingen kan nu aan de medewerkers een inkomen worden geboden van twee ton en meer. Dat zouden zij als zelfstandigen moeilijk of niet kunnen verwerven. Te zamen met de voorgehouden “worst” van toekomstige toetreding tot de maatschap, biedt dat voldoende soelaas.

Naar mijn stellige overtuiging is dit het enige streven: de prijs moet omhoog en wel gelegitimeerd door allerlei pseudo-specialismen, desnoods van lieden die nog nauwelijks op het briefpapier staan. Bovendien krijgt geen enkele klant nog de compagnon als uitsluitende behandelaar: die introduceert onmiddellijk een medewerker en/of stagiaire aan wie het feitelijke werk wordt uitbesteed. Dat geeft op de urenspecificatie ook al dat “overleg met kantoorgenoot”. Dan wist de junior het niet meer en is hij het aan een ander gaan vragen. Dat gebeurde mij vroeger ook maar dan heette dan op de urenstaat van mijn patroon “opleiding stagiaire”. En als de klant al eens door twee advocaten tegelijk werd ontvangen, liep er ook maar een meter namelijk die van de duurste van de twee. Dat soort fatsoen is kennelijk in onbruik geraakt. Het laten verrichten van werkzaamheden door een stagiaire tegen het
tarief van de compagnon is dan de ultieme manier om rijk te worden maar die laat ik verder buiten bespreking.

Nog een heel ander aspect is dat de meerwaarde van een maatschap van specialisten van diverse pluimage niet is in te zien. Ik heb nog nooit een artsenmaatschap gezien waarin een gynaecoloog, een dermatoloog, een kinderarts en een chirurg zich hebben verenigd. Dit om de voor de hand liggende reden dat ze elkaar niets te zeggen hebben; weinig of geen relevante ervaringen kunnen uitwisselen en dus weinig of niets van elkaar kunnen leren. Dat geldt voor advocaten niet anders. Pas bij de mea-kantoren waar hele secties gespecialiseerde advocaten zijn, zou dat laatste anders kunnen liggen en in beginsel zou dat kunnen leiden tot algehele verhoging van de kwaliteit. Ik zeg: “in beginsel” omdat daar helemaal geen garanties voor zijn en de verhouding prijs/kwaliteit er ook niet beter op hoeft te worden. Bovendien lijden dergelijke kantoren ook weer aan fenomenen die de kwaliteit sterk negatief beïnvloeden waarvan de belangrijkste m.i. is de onvoorstelbare werkdruk waaraan men reeds als stagiaire wordt blootgesteld.

Tweedeling
Zelf ben ik geheel tegen de stroom ingezwommen. Ik ben van een kantoor van 17 naar een kantoor van 3 en uiteindelijk naar een eenmanspraktijk gegaan. Het aardige is dat mijn arbeidssatisfactie omgekeerd evenredig is toegenomen en dat ook geldt voor mijn inkomen terwijl ik nog steeds kan werken voor een redelijk tarief en iedere klant door “meneer zelf” wordt geholpen

Daarin sta ik bepaald niet alleen. Niet voor niets is de archetypische advocaat een zelfstandig werkende vrije beroepsbeoefenaar. Een dienstverlener die met zorg en aandacht zijn zaken behandelt en gemiddeld genomen tevreden cliënten heeft (overall waarderingscijfer advocaten tussen 7.1 en 7.4 !). Het is geen anachronisme zoals sommigen inmiddels lijken te denken: het is nog steeds de basis van het (vrije) advocatenberoep.

Daarbinnen zijn ook meer overeenkomsten dan tegenstellingen. Natuurlijk, ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, maar of men nu kiest voor uitgesproken commerciële praktijk of uit idealisme uitsluitend toevoegingen doet: de hoofdlijnen van de praktijkbeoefening lopen nog steeds parallel en wij hebben op essentiële punten gelijke optiek en belangen.

Wij zijn allemaal bezig met persoonlijke rechtshulp en hebben allemaal dezelfde, persoonlijke band met de cliënt. Dat is bij de kleine kantoren altijd ‘n een-op-een verhouding. Het Midden- en Kleinbedrijf, waartoe de overgrote massa van de Nederlandse ondernemingen behoort, wordt door een of enkele personen geleid en de advocaat communiceert ook met die professionele cliënt op persoonlijk niveau, namelijk met de DGA, die net als de advocaat, ondernemer, eigen risicodrager is. Voor de particuliere cliënten spreekt de persoonlijke band natuurlijk voor zich.

Zo’n cliënt bouwt met “zijn” advocaat een vertrouwensrelatie op. Het zal hem een zorg zijn of die advocaat bij kantoor X,Y of Z werkt of gaat werken: die persoon is zijn vertrouwensman en die volgt hij overal. Dit is alleen anders bij bedrijven die zo groot zijn dat de advocaat zaken doet met functionarissen die de helft van hun tijd bezig zijn hun straatje schoon te vegen. Die mensen kiezen blindelings voor het grootste kantoor want als er dan later iets misgaat kunnen zij verwijzen naar de renommee en valt hen niets te verwijten, is er geen “Culpa in eligendo”. Daarbij maak ik ook meteen weer een uitzondering: ook op dit niveau komt het (gelukkig) nog regelmatig voor dat op basis van persoonlijke relaties en goodwill gekozen wordt en is niet iedereen een “straatveger”.

Feit is dat het aantal kleine advocatenkantoren (die waarin 1 tot en met 5 advocaten werken) in ons land nog steeds de overgrote meerderheid vormt. Ongeveer 85% ! DIE advocaten huldigen het adagium dat groot ook mooi en goed is, helemaal niet en hechten juist erg aan hun kleinere verband of eenmanspraktijk.

Het is ook een heel ander type mens. Het zijn namelijk o n d e r n e m e r s, mensen die de uitdaging zijn aangegaan om voor eigen rekening en risico een “toko” te drijven die ze helemaal naar eigen inzicht vorm hebben gegeven. Dat vormt een levensgroot verschil met iemand die bij een groot kantoor werkt. Dat is en blijft een persoon die zich thuis voelt in de geborgenheid van een grote organisatie. Wanneer zo iemand van stagiaire via medewerker uiteindelijk compagnon wordt, verandert er niets wezenlijks: alleen zijn inkomen wordt winstafhankelijk.

Hierin ligt de waterscheiding; hier is er een “tweedeling” binnen de advocatuur. Niet of men in spijkerbroek loopt of in driedelig grijs; in ‘n volkswagen rijdt of ‘n Saab, maar of men tot een groot of tot een klein kantoor behoort. Dat geeft essentiële verschillen in hoe men tegen het vak aankijkt.

Dat alles zou geen enkel probleem vormen en alleen maar leiden tot een bont gezelschap met dienovereenkomstige keuzemogelijkheden voor de rechtszoekende. Het gaat echter op een andere manier knellen en wel op de wijze waarop de beroepsgroep is georganiseerd: in de Nederlandse Orde van Advocaten.

De opzet van die organisatie is sinds de oprichting geen sikkepit veranderd en dat is met een zo ingrijpend gewijzigd beroepslandschap eigenlijk onbegrijpelijk.

In de tijd van de bemiddelde heren die voor de eer hun werk deden, was het geen enkel probleem om de functies binnen de landelijke en lokale Orden bezet te krijgen met vrijwilligers. Het hele beroep was in feite immers voor een groot deel vrijwilligerswerk! Met de professionalisering (zo u wilt: “commercialisering”) van het beroep loopt dit hopeloos spaak. Ik heb het voorrecht gehad het vak te leren op een kantoor dat in de loop der tijd vijf plaatselijke dekens heeft geleverd. Maar het was eigenlijk bij de vierde, die zo’n 15 jaar geleden die taak op zich nam, economisch al niet meer op te brengen. Hij was op dat moment de voortrekker van het kantoor en draaide toen een persoonlijke omzet van ongeveer ƒ 450.000,-. Na zijn eerste jaar als Deken was daar nog ƒ 160.000,- van over. Zo’n offer kan in redelijkheid van niemand worden gevraagd.

Niet voor niets is het al jarenlang in verscheidende arrondissementen zelfs heel erg moeilijk om een deken te vinden, met name in de provincie. In de grote steden vind men nog wel kantoren die een zodanige omvang hebben dat de omzet van die ene (misschien toch al niet heel erg veel verdienende) compagnon desnoods nog wel gemist kan worden tegenover de sterke invloed op het beleid van de Orde, maar daarbuiten is men al moeten overgaan tot het betalen van een beloning om überhaupt iemand zo gek te krijgen de post te aanvaarden. Dat laatste heeft uiteraard ook gevolgen gehad voor de kwaliteit.

Wat voor de Dekens geldt, is in iets mindere mate het geval voor alle andere Orde-functies. Vacatures in van de Raad van Toezicht zijn ook al steeds moeilijker te vervullen en vallen ook steeds vaker toe aan minder eminente confrères en collegae. Let wel: ik zeg verder niets ten nadele van ze maar het waren vroeger louter de zeer aanzienlijken in het arrondissement en dat is toch niet meer zo. Naar de maatstaven van mijn patroon zouden velen hunner in het beste geval worden gerekend tot het tweede garnituur. Ik vrees dat hij zich in zijn graf zou omdraaien als hij zou weten dat het inmiddels zo ver is dat zelfs tuchtrechtelijk niet geheel blanco personen tot vooraanstaande functies binnen de Orde weten door te dringen.

Alleenzitters en kleine kantoren zijn bij dit alles vrijwel totaal uitgesloten. Niet omdat ze niet welkom zouden zijn, maar doodeenvoudig omdat het simpelweg niet is op te brengen. In de praktijk heeft dit alles ertoe geleid dat -met name de landelijke- Orde minstens al 20 jaar lang geheel wordt gedomineerd door advocaten die werkzaam zijn op grotere tot (inmiddels) zeer grote kantoren.

Boekhoudverordening
Wanneer het alleen maar bij die constatering zou blijven, zou er niets aan de hand zijn maar dat is helaas niet het geval. Door de extreme commercialisering van met name de laatste tien jaar zijn er inmiddels grenzen overschreden. Zoals ik al zei, zijn er zeer aanzienlijke verschillen in de wijze waarop advocaten van grote en kleine kantoren tegen het beroep aankijken en het uitoefenen. Dat heeft ook geleid tot een ontluisterend demasqué bij gelegenheid van de nieuwe boekhoudverordening. Het is niet toevallig dat die heeft geleid tot scherp protest en de oprichting van BOA, de vereniging waar ik thans voorzitter van ben.

Natuurlijk was die verordening, zeker in z’n eerste vorm, een blamage voor de beroepsgroep, zo onbenullig zat die in elkaar. Maar, nog veel ernstiger is het dat degenen die zo’n verordening ontwerpen kennelijk niet meer weten hoe de massa van de advocaten zijn werk eigenlijk doet. De hele redactie straalde uit dat niemand er ooit bij stil had gestaan dat een advocaat die op een kantoor werkt met minder dan twee compagnons (laat staan de alleenzitter) geen tweede handtekening kan gaan vragen aan een ander. De verordening is onder druk van BOA aangepast maar dat heeft tot een gedrocht geleid. Nadat iedereen wakker was geschrokken door onze ernstigste kritiek, namelijk dat er met de verordening onverzekerbare risico’s in het leven werden geroepen, is naarstig gezocht naar een polis die de risico’s voor de tweede bestuurder zou kunnen afdekken. Wij bleken gelijk te hebben: geen enkele verzekeraar wilde de diens hoofdelijke aansprakelijkheid accepteren (hoe bedenk je ook zoiets idioots????). Daarom is die is geschrapt en vervolgens is de verordening beetje bij beetje helemaal toegesneden op hetgeen voor de verzekeraar nog juist aanvaardbaar was. Maar daar was die verordening niet voor: die strekte er toe, te voorkomen dat advocaten met het geld van hun cliënten op de loop gaan.

Nu is het buitengewoon kortzichtig te menen dat dit euvel te voorkomen zou zijn. In iedere beroepsgroep vindt men wel een paar rotte appels in de mand. Er zijn foute burgemeesters, louche accountants, rommelende notarissen en ook rechters zijn niet altijd zuiver op de graat. Er zijn dus ook oneerlijke advocaten. Dat is zo zeker als twee keer twee vier is. Er is helaas geen enkel selectiecriterium te vinden om zulke mensen bij voorbaat te herkennen en uit de beroepsgroep te weren en men komt ze dus per definitie daarbinnen tegen.

Er is dus preventief helemaal niets aan te doen. De advocaat heeft bij uitstek een vertrouwenspositie en een enorme kennisvoorsprong ten opzichte van de cliënt. Als-ie wil, kan hij de cliënt dus altijd in de maling nemen. De hele maatregel is in dit opzicht een zwartgerande wassen neus. Bovendien: een advocaat die zijn cliënt beetneemt weet dat dat het laatste is dat hij als advocaat heeft gedaan. Het is dus per definitie een wanhoopsdaad en iemand die zover is, zal er ook heus niet voor terugschrikken het krabbeltje van zijn mede-bestuurder even zelf op het overschrijvingsformulier te plaatsen. Een zoethoudertje voor het ministerie en een ogenschijnlijke opsteker voor het imago van de beroepsgroep, moet men gedacht hebben.

Helaas is in alle opzichten het tegendeel bereikt. Een kind kan begrijpen dat een maatregel als de onderhavige geen enkel effect sorteert. Ik kan talloze manieren bedenken om geld van mijn cliënt in te pikken zonder dat ik daar überhaupt ook maar een derdenrekening voor nodig heb. Wat nog veel erger is: dit hele verhaal geeft een uiterst negatief beeld van de advocatuur als beroepsgroep. Tot de essentie teruggebracht is de boodschap: “Kijk uit, advocaten zijn bandieten die er met je geld vandoor kunnen gaan”.

De regeling is, ook in de huidige redactie dus nog steeds volstrekt inadequaat en bovendien praktisch onuitvoerbaar en ook nog eens concurrentie-vervalsend. Natuurlijk: een alleenzitter mag nu ook een accountant mede-bestuurslid maken. Accountants kunnen echter veel beter rekenen dan advocaten en dat ziet men ook in hun declaraties terug. Het is ook nog steeds volstrekt onduidelijk wat nu wel of niet gecontroleerd moet worden door de “mee tekenaar”en het beeld van de door de sneeuw fietsende advocaat op weg naar zijn tweede bestuurder is nog springlevend. Bovendien is er nog steeds een onverzekerbaar risico. De ENIGE polis die nu wordt aangeboden dekt weliswaar de tweede bestuurder tegen narigheden die de eerste uit mocht halen, maar niet andersom! Vergeten wordt (hoewel BOA dat herhaaldelijk heeft gezegd) dat de tweede bestuurder in precies dezelfde positie is jegens de derdengelden als de eerste en dat ook hij een krabbel kan vervalsen.

Dat alles terwijl er wel degelijk een echte oplossing is. BOA heeft vanaf haar oprichting van de daken geschreeuwd dat er maar een effectieve maatregel is die bovendien de marketingregel illustreert dat men van iets negatiefs iets positiefs moet maken: een waarborgfonds. De boodschap zou moeten luiden: “Bij ons is uw geld in goede handen, daar staan wij met z’n allen voor in ”. Dat is zelfs meer dan positieve communicatie, dat is ronduit reclame!

Van de zijde van de Orde is dit plan door de toenmalige vice-deken, thans Algemeen Deken weggewuifd met de apodictische mededeling: “Dat ligt niet op de weg van de Orde”. Later is ons duidelijk geworden waar de schoen wringt: de meergenoemde Engelsen blijken een dergelijk systeem te hebben ingevoerd en dat heeft ertoe geleid dat op zeker moment iedere solicitor de somma van £ 1.000 mocht bijdragen aan dat fonds en daar waren ze bepaald niet blij mee.

Dat argument slaat nergens op. Engelse “solicitors” fungeren tevens als notaris en dat dat betekent dus dat ze ook erfenissen afwikkelen en de overdracht regelen van onroerend goed. De bedragen die hun derdenrekening passeren zijn dus gelijk aan de som van alle derdengelden die in ons land door de notarissen en advocaten te zamen worden gegenereerd.

De hele kwestie is aan het rollen gekomen doordat de minister op zeker moment heeft gevraagd naar de omvang van de fraude in de afgelopen jaren. Het bedrag dat daaruit kwam, gedeeld door het aantal jaren en dat weer gedeeld door het aantal advocaten levert als uitkomst op dat met een dotatie van een volkomen onbenullige ƒ 60 per advocaat per jaar het hele leed geleden zou zijn geweest. Wij zien de afwijzing van dit evident juiste en politiek correcte plan dan ook als kortzichtigheid en gebrek aan solidariteit binnen de beroepsgroep.

Waar de BOA-leden ieder voor zich er geen enkel bezwaar tegen zouden hebben een bedragje van ƒ 100 of zo per jaar aan het fonds te doteren, zijn de grote kantoren daartoe kennelijk niet bereid en dat spruit helemaal voort uit het nooit hardop uitgesproken, maar diepgewortelde vooroordeel dat de kleintjes nu juist het probleem in de balie zijn en dat ze ook zo klein zijn omdat ze niet deugen. Omdat de onuitgesproken premisse is dat je niet voor niets klein bent. Immers, het zijn lieden met wie slechts enkele andere zwakke broeders of zelfs helemaal geen hond, bereid is samen te werken. Dat er ook nog mensen zouden kunnen zijn liever hun eigen paadje door het oerwoud kappen en die gruwen van het idee dat ze zouden moeten werken in een omgeving waarin ze iedere morgen in de lift weer kennis maken met hun kantoorgenoten, is kennelijk voor velen onvoorstelbaar.

Daarbij wordt “en passant” in alle (verzwegen) arrogantie meteen ook maar even vergeten dat de zogenaamde kleintjes wel de overgrote meerderheid van de kantoren vormen. Motie 1

Het gaat inmiddels ook allang niet meer om de vermaledijde boekhoudverordening: die is alleen maar een symptoom van het onderliggende probleem: de Orde wordt bevolkt door advocaten die de voeling met het handwerk verloren zijn. Op die wijze wordt e kloof tussen groot en klain met de dag dieper. Als de deken bij zijn aantreden heeft gezegd dat hij de eenheid wil bewaren binnen de advocatuur, moet hij op dit punt onmiddellijk aan de slag want het is inmiddels “Vijf voor twaalf”.

Hij zal daarbij wel duidelijk afstand moeten nemen van de mening van zijn voorganger die in een van zijn laatste columns in het advocatenblad de alleenzitters en kleine kantoren op klassieke wijze marginaliseerde, namelijk door ze de hel in te prijzen. Hij wees er op “Dat het maar goed was dat die kleintjes er waren” en gaf ook aan waar ze er zich mee bezig zouden moeten houden: het verlenen van rechtshulp aan de particulier. Ze zouden mogen optreden als “juridisch huisarts” en moeten doorverwijzen naar specialisten als dat nodig was want “pionieren” was volgens hem “natuurlijk uit den boze”.

Meneer de deken als het de bedoeling is deze lijn door te zetten, komt er oorlog. Zo laten wij ons niet in de hoek zetten. Dit is nu letterlijk de bijl aan de wortel van het vrije beroep en dat is voor ons o n a a n v a a r d b a a r.

Wie in dit vak huisarts is en wie specialist laat ik mij niet vertellen door een concullega die bovendien zelf geenszins objectief is gekwalificeerd en ik laat mij al helemaal niet vertellen welke zaken ik wel of niet zou mogen behandelen. Als ik zo in elkaar zat was ik wel bij het GAK gaan werken. En zo denken al onze leden er over !

Ik kan overigens een geruststellende mededeling doen: een paar jaar geleden werd ik door een cliënt benaderd voor een octrooizaak. Ik gaf -geheel conform de aanbeveling van de vorige deken- onmiddellijk te kennen daar helemaal niets van te weten en bood aan te bemiddelen bij het vinden van een specialist. De (uit het hoge noorden afkomstige) cliënt gaf te kennen “dat hij daar niets van wild’n wet’n, dat hij mij wild’n hebb’n omdat ik tot het goatje ging en dat als ik het niet wist, ik het moar moest gaan ler’n”. Dat heb ik dus maar gedaan dat is ook nog een van de meest verpletterende overwinningen uit mijn carriere geworden waarbij de specialist van de IE-sectie van het mea-kantoor die ik tegenover mij trof met een daverende klap van zijn sokkel ging. Wat is dit toch een pracht van een vak!

De kleintjes blijven inmiddels door de achterhaalde opzet dus vanzelf buiten het bestuur van de Orde. Aan de wetgevende kant is er ook zo’n anachronisme, kennelijk nog stammend uit de tijd van de postkoets: de fractievorming binnen het College van Afgevaardigden. Die is namelijk arrondissementsgewijs. In de verslagen van de Collegevergaderingen ziet men dus vermeldingen in de trant van “Zwolle is van mening dat .....” en “Breda is van mening dat .....”. het is allemaal flauwekul want er is geen enkel verschil tussen een advocaat uit Zwolle of Breda; uit Groningen, Alkmaar of Haarlem. Waar de verschillen liggen is bij de vraag of de advocaat afkomstig is van een groot of van een klein kantoor. Dat betekent namelijk een totaal andere positie en visie op het vak.

Orde aan de leiband van de minister
Kennelijk identificeert de Orde zich steeds meer met de overheid en dat is heel verwerpelijk. Als ik in mijn studie staatsrecht in Leiden al iets heb geleerd, is het dat men overheden grondig moet wantrouwen en dat burgers tegen hun strapatsen beschermd dienen te worden.

Inmiddels wordt ik geconfronteerd met een Orde van advocaten -MIJN club dus- die zichzelf de rol van overheid aanmatigt. Nu is het dus zo ver dat IK tegen de strapatsen van de Orde moet worden beschermd. Zometeen heb ik nog een advocaat nodig !

De Orde vertoont ook al een irritant wezenskenmerk van een overheid: een volgens de Wet van Parkinson volledig uit z’n voegen gegroeid bureau. Ik las het afscheid-interview met Heemskerk. Hij kwam 15 jaar geleden in een balie met 6000 advocaten en veertien medewerkers op het bureau. Het aantal advocaten is sindsdien nog niet eens verdubbeld; de bezetting van het bureau is niet meegegroeid naar 23 maar is geëxplodeerd naar VIJFTIG!

Worden onze belangen daarmee ook beter gediend? Integendeel: als de minister neuzelt over advocaten die er met het geld van hun cliënten vandoor gaan daalt een asregen neer over de beroepsgroep, in plaats dat de Orde het even slagvaardig oplost (ach meneer, dat is een doodenkel geval; het stelt in omvang ook helemaal niets voor en dat lossen wij meteen even op met een waarborgfonds).

Ook op hoger niveau zien we van alles misgaan. Als vanuit Europees politiek onbenul (ook daar is geld inmiddels het belangrijkste aandachtsgoed, vooral als het “zwart” of zelf “crimineel’is verkregen) zich een directief aankondigt waarmee de geheimhou-dingsplicht van de advocaat volledig wordt uitgehold, spreekt de Orde daar beleefd schande van, sputtert nog wat na, maar daar blijft het bij. Meneer de Deken: de omstandigheid dat eenieder zich onbeschroomd tot een advocaat moet kunnen wenden in de volkomen zekerheid dat hetgeen hij aan deze toevertrouwt ABSOLUUT GEHEIM blijft is niet alleen een evidente regel van algemeen belang: het is een van de meest essentiële pijlers van ons beroep. daar moet men niet een beetje over mokken: daar moet men tegenin SCHREEUWEN! Ik zou zeggen: meteen een lid van de Algemene Raad heel Europa door laten vliegen om met de andere balies een vuist te vormen tegen het politieke schorremorrie dat ons onderhorig wil maken ! Gelukkig hebben de Duitsers hun spreekwoordelijk grote mond opgezet en is de hond weer terug in z’n mand. Maar tekenend en ontluisterend was het inmiddels allemaal wel.

Nog een ander voorbeeld van het klakkeloos volgen van de overheid en het afbreuk doen aan de renommee van de beroepsgroep: de toevoegingsvergoedingen. De hoogte daarvan is een grof schandaal. De minister wil onder grote druk wel een paar tientjes meer betalen zodat we komen op ongeveer de helft van wat het zou moeten kosten, maar dan moeten er wel kwaliteitsgaranties worden gegeven. Een normaal mens vraagt dan toch of je wel goed bij je hoofd bent? Maar nee hoor, het principe wordt door de Orde klakkeloos aanvaard. Daar is dus weer die negatieve communicatie Daarmee zeg je dus dat advocaten klungels zijn die pas de helft van het gebruikelijke honorarium waard zijn als ze wat bijscholen! Ik houd daar verder snel mijn mond over: Frits Wolters zal dit onderwerp verder bespreken..

De Orde verkondigt inmiddels ook luidkeels dat door haar geen ander doel wordt gediend dan het “algemeen belang”. De Orde is echter een beroepsorganisatie en die behoort -zo niet in de eerste plaats, dan toch minstens: mede- het belang van haar leden te dienen. Bovendien: wie uitsluitend het algemeen belang dient, moet niet bij mij komen voor contributie: die moet zich laten betalen uit de algemene middelen.

Het is ook regelrecht in strijd met de wet. De taak van de Orde staat in artikel 26 van de Advocatenwet

De Algemene Raad en de Raden van Toezicht bevorderen een behoorlijke uitoefening der praktijk en zijn bevoegd tot het nemen van alle maatregelen, die daartoe kunnen bijdragen. ZIJ KOMEN OP VOOR DE BELANGEN ✸ EN ZIEN TOE OP DE NALEVING VAN DE PLICHTEN ✱ VAN DE ADVOCATEN ALS ZODANIG en vervullen de taken die hun bij verordening zijn opgedragen

DAT is de taak van de Orde en die spreekt voor een PBO ook helemaal voor zich.

Nu is de PBO een instituut dat ernstig op z’n retour is en wellicht hangen er donkere wolken in de lucht. Meneer de deken, de meerderheid van onze leden ziet heel goed het belang van een vorm van “soevereiniteit in eigen kring” en hecht dus waarde aan het voortbestaan van de Orde. Maar dan moet het wel een Beroepsorganisatie blijven en niet stiekem in een overheid veranderen. Ik wil geen dolksteek in de rug krijgen van een collega. Dan heb ik liever met echte ambtenaren van doen, dan weet je tenminste waar je aan toe bent.

Het roer moet dus om en heel snel. Natuurlijk behoort de Orde ook het algemeen belang te dienen maar de advocaten -en met name de kleine kantoren- mogen van onze beroepsorganisatie verwachten dat die niet alleen weet wat er onder hen leeft, maar dat daar door de Orde ook voortdurend rekening mee wordt gehouden. Moties 2 en 3

Dat betekent ook dat het democratisch gehalte omhoog moet. Het is toch te gek voor woorden dat de Algemene Raad moet bekennen niet te weten wat er onder de “kleintjes”leeft? Die vormen meer dan 80 procent van de kantoren! Motie 4


Kortom: er moet dringend een herbezinning komen op de taken; de wijze waarop die worden vervuld en de zeggenschap binnen de Orde anders is een heilloze broedertwist onvermijdelijk.


Inleiding van de secretaris

Inspraak in de advocatuur in gevaar.

Dames en heren,

De besluitvormingsstructuur in de Nederlandse Orde van Advocaten is weinig democratisch. Het beetje inspraak dat er is, lijkt een prooi te worden van de greep naar absolute macht door de juridische bedrijven. Dat klinkt allemaal onheilspellend, omdat u als advocaat gevangen zit in deze dwangorganisatie . Misschien is het nog niet te laat.

Ik ga even terug in de tijd om vervolgens uiterst actueel te worden. Een kwart eeuw geleden dacht men in Rotterdam aanzienlijk verlichter dan nu. Met Mr Caljé toenmalig afgevaardigde in het College van Afgevaardigden zou ik het goed hebben kunnen vinden. Hij zegt op 28 november 1975: ‘... het is zo belangrijk... , dat de afgevaardigden zich verstaan met de RvT. Het gebeurt anders zo gemakkelijk dat de afgevaardigden en de RvT langs elkaar heen werken. Het is bijzonder goed dat door een reglement zo’n overleg wordt gestimuleerd. Men wil toch communicatie en overleg stimuleren: daar is het allemaal om begonnen. ‘ Dat was naar aanleiding van de toen gevoerde discussie over het raadplegen van de achterban, dus de leden van de Orde. Dat leidde uiteindelijk tot een motie die is opgenomen op blz. 75 van het vademecum. Het werd net geen bepaling van het huishoudelijk reglement. Dat had te maken met de strijdvraag of het zo juridisch wel kon. De motie houdt nog steeds in dat de afgevaardigden zo mogelijk het ‘gevoelen van de leden der orde’ zou moeten inwinnen als het gaat om zaken die de vrijheid van de advocaat inperken of de praktijkvoering in forse mate beïnvloeden.

Maar wat lees ik nu van de Rotterdamse afgevaardigde Drion ? Op papier van Houthoff Buruma gedateerd 6 juni 2001: ‘Vastgesteld kan worden dat de in de motie opgenomen regels inmiddels obsoleet zijn geworden.’ . Verder constateert hij dat de motie in de praktijk niet wordt nageleefd. Dus het doel, nl. dat het College bij haar besluitvorming de zienswijzen van de 11.000 leden van de Orde betrekt, wordt niet bereikt. En, zo zegt hij lid 3, inhoudende dat raadpleging van de achterban zeker nodig is, als het gaat om inperking van de vrijheid en de beïnvloeding van de praktijk, dat lid is ‘in het huidig tijdsgewricht te absoluut en dwingend gesteld ‘. Dan schrijft hij dat het ook de mening van de Rotterdamse fractie is. Hij stelt voor de motie in te trekken en het College bij meerderheid te laten beslissen of besluitvorming moet worden aangehouden voor raadpleging van de achterban.

Met Mr Drion had ik intussen ook al een band in het College. Maar dat is nu afgelopen. Hij poogde al een jaar lang deze motie uit 1975 - mijns inziens de enige vorm van democratie binnen de Orde - op de agenda te zetten. En ik maar denken dat hij het ook een belangrijke zaak vond. Maar pas nu komt de aap uit de mouw. En Rotterdamse leden, of u het wist of niet, uw afvaardiging heeft al geoordeeld wat goed voor u is. De Algemene Raad heeft zich intussen achter het Rotterdamse voorstel geschaard.

Wat is de consequentie van aanneming van het Rotterdamse voorstel?
U hebt geen grip meer op uw eigen bestaan.
Dat is voor BOA onaanvaardbaar!
Uw bestaan als klein kantoor is in handen van het College waar de grotere kantoren oververtegenwoordigd zijn. Nu bestaat nog de mogelijkheid dat uw Raad van Toezicht de tijd krijgt om u als lid te raadplegen. Aanname van het Rotterdamse voorstel geeft AR en College absolute macht. Dat is onaanvaardbaar!

Dames en heren, de besluitvormingsstructuur van de Orde is al niet meer van deze tijd. Al jaren drukt een kleine minderheid haar stempel op de uitoefening van het advocaten vak. De Orde wikt en beschikt en mijn indruk is dat de massa van de advocaten het allemaal over zich heen laat komen. Als een mak schaap. Er bestaat eigenlijk geen recht op inspraak vanaf de werkvloer. Ik duid de kleine kantoren voor het gemak maar aan als ‘de werkvloer’. Voorzover aanwezigen nu de indruk gaan krijgen dat ik een communistische theorie ga ventileren, kan ik ze gerust stellen. Ik ben overtuigd democraat. En in die hoedanigheid heb ik mij verbaasd dat een handjevol advocaten, gesteund door een professioneel bureau besluiten aangenomen krijgt, waardoor onze praktijkvoering volledig kan veranderen. Als u pech heeft neemt u er voor het eerst kennis van als het al in het vademecum staat. Dat gebeurt ook op plaatselijk niveau. Ik kreeg vorig voorjaar een nieuw stagereglement van de Haarlemse Raad toegezonden, dat al enige maanden daar voor was ingegaan. Deze bevoogding is onwaarschijnlijk in de 21e eeuw en de advocatenstand onwaardig!

Een goed voorbeeld van hoe het niet had gemoeten, is de boekhoudverordening. Het besluit was genomen, zonder de leden van de orde daarover fatsoenlijk te informeren. Nog helemaal los van alle praktische perikelen, betekent de invoering per klein kantoor een eenmalige kostenpost van ƒ 2.500,-- en een jaarlijks kostenpost van minimaal ƒ 1.000,–. Onbegrijpelijk. De eerste de beste meest onbenullige branchevereniging zal pas na een behoorlijk opgeroepen vergadering - met de voorstellen - besluiten tot kostenverhoging voor de leden. Leden die dat niet willen, kunnen eventueel nog hun lidmaatschap opzeggen. Hier kan dat niet. (Of moet ik zeggen nog niet?) Elke branche-organisatie kijkt er wel voor uit de leden niet met (financiële) verrassingen op te zadelen. Men ziet dat onmiddellijk terug in opzeggingen van het lidmaatschap. Door dat verplichte lidmaatschap is er geen countervailing power: de hoofdelijke omslag komt toch wel binnen. Door de groei van het aantal advocaten is ook steeds meer geld beschikbaar.

Maar als je je als afgevaardigde al voorneemt om het gevoelen van je achterban te peilen, moet je daar nog wel de kans voor krijgen. De vergaderstukken van de College-vergadering voor 27 juni a.s. met de notitie van Mr Drion lagen precies op tijd in de bus: 13 juni.
Op basis van de motie uit 1975 heb ik intussen de Haarlemse Raad verzocht een aparte ordevergadering te beleggen. Zoals gezegd beschouw ik de gehele manoeuvre als een poging om de invloed van de kleine kantoren te elimineren. Twee jaar geleden wees BOA op de motie toen de Boekhoudverordening er werd doorgedrukt. Nu wordt voorgesteld om deze af te schaffen.

Een tweede agendapunt waarover ik de Haarlemse Raad tot vergadering oproep is het project centrale controle op verordeningen. Een nieuw voorbeeld van uitdijende bemoeizucht en regelgeving. Het is de introductie van een gedwongen jaarlijkse schriftelijke opgave om te verklaren dat men weer een braaf en fatsoenlijk advocaat is geweest. Het voegt dus qua doel niets toe maar betekent wel een administratieve rompslomp los van de uiterst diffamerende werking van zo’n verklaring. Persoonlijk heb ik niet zoveel problemen met een centrale controle op verordeningen, omdat dan ook de kantoren die leden van de Raad van toezicht leveren, worden gecontroleerd, maar het nut is mij onduidelijk. Een aangifte-formulier waarin een advocaat verklaart dat hij zich aan de verordeningen van de Orde houdt zal niet leiden tot het zuiver houden van de advocatenstand. Wie van plan was stout te zijn en de regels niet na te leven zal dat toch niet op het formulier vermelden? Ik heb tenminste nog nooit een belastingaangifte gezien waarin stond dat de belastingplichtige in het afgelopen jaar ook wel eens iets buiten de boeken had gehouden. Het lijkt ook nog een keer op een aangifteformulier IB. Ik bespaar u de inhoudelijke punten die ik nog wel in het College zal aanvoeren.

De besluitvormingsprocedure deugt weer van geen kant. De Algemene Raad heeft mij als afgevaardigde gepasseerd en voor het blok gezet door eerst te lobbyen bij de dekens en deze unaniem te doen beloven dat ze de Raden positief zullen adviseren. Ook is de technische beschrijving al aan de adjunct-secretarissen gezonden met verzoek om inhoudelijk te reageren.
Ik meen dat het besluitvormingstraject over verordeningen cq. toezicht op de naleving van verordeningen bij wet anders is gestructureerd. Het vergaderstuk is verder niet compleet. Omdat de notitie met de juridische consequenties niet is meegestuurd, kan op geen enkele wijze zorgvuldige besluitvorming plaats vinden. Een vorm van salami-tactiek, die een instituut als de Orde onwaardig is. Als het aan mij ligt gaat de hele College-vergadering van 27 juni niet door.

U kunt mij daarbij helpen. Ik roep u op om in uw arrondissement deze nieuwe aanslagen op onze vrijheid ter discussie te stellen. Nog deze week. De brief zoals ik deze naar mijn deken zond, zal ik op de web-site van BOA plaatsen. Ik roep u als leden van de plaatselijke orde op uw eigen orde bijeen te roepen en de dreigende afschaffing van de inspraak en de centrale controle van verordeningen ter discussie te stellen. Zes advocaten zijn voldoende om de plaatselijke orde bij elkaar te roepen. (artikel 37 Advocatenwet).

Inleiding van de penningmeester

Dames en heren,

In Advocatenblad van 14 november 1997 beantwoordt Heemskerk, dan algemeen secretaris van de Nederlandse orde van Advocaten een brief van iemand uit ons midden, mr. Naudaud. De brief eindigt aldus:
“De orde is geen belangenbehartigingvereniging. De Orde is krachtens publiekrecht verantwoordelijk voor de goede uitoefening van de rechtspraktijk, en, in het verlengde daarvan, de goede rechtsbedeling. Mr Nadaud lijkt te verwachten dat de Orde zich vooral op behartiging van ledenbelang toelegt. Dat doet de Orde inderdaad, maar alleen voor zover dat rechtstreeks tot de goede uitoefening van de rechtspraktijk bijdraagt. Met andere woorden: de Orde is geen vakbond van advocaten”.

Het is verbijsterend te lezen hoe namens de Orde een lid wordt afgepoeierd. Wat Heemskerk schrijft is even onjuist als de arrogant. De arrogantie van de macht: mr Nadaud kan zijn lidmaatschap toch niet opzeggen.


Maar Heemskerk heeft zijn standpunt van niemand vreemd. Met hem en sedertdien roepen de Algemeen Dekens aan wier het maar horen wil dat de Orde UITSLUITEND het algemeen belang dient. Met andere woorden: pas op: de orde is er niet voor de advocaten. En wat het alhemeen belang is weet niemand dus dat is het perfecte glijmiddel om wat dan ook door iemands strot te duwen.

Het algemeen belang

Als de advocatenpraktijk alleen of in een klein kantoor wordt beoefend is de cliëntèle in het algemeen dienovereenkomstig. De grote zakelijke opdrachtgevers kun je niet behappen en omgekeerd voelen deze zich beter thuis bij grote zakelijke dienstverleners. Kleine kantoren hebben dus betrekkelijk kleine klanten en dus veel particulieren. De massa daarvan heeft een modaal inkomen. Die vele particulieren betekenen dus: veel toevoegingen.

50 % van die toevoegingen wordt gedaan door 15 % van de kantoren. De andere 50 % wordt door de rest van de kantoren gedaan, met name door de kleine kantoren, zo schrijven de onderzoekers Klijn en Van Leeuwen in 1996 in het Advocatenblad. Gewaarschuwd wordt dat de sociale advocatuur naar de kelder gaat. Dat is al weer vijf jaar geleden.

En de Orde stond erbij en keer er naar.
Jammerend in het jaarverslag 1998 dat de toevoegingsvergoedingen a-sociaal zijn.
Zeurend in het jaarverslag 2000 dat het zorgelijk is dat aantal advocaten dat beschikbaar is voor de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, terugloopt.
Roepend in de Staatscourant van 5 juni 2001 we niet moeten vergeten dat de Grondwet de staat verplicht tot het financieren van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen, maar dat deze burgers het kind van de rekening dreigen te worden.

De Orde is dat vergeten, wij niet!
Wij verlenen al tientallen jaren aan juist de burgers voor een staatfooi rechtsbijstand.

Wij doen dus al dat -commercieel gezien- verliesgevende werk waarvan onze huidige Deken zegt dat het de vervulling van een morele plicht van de advocaat is. Mag ik even weten hoeveel toevoegingen hij de afgelopen jaren heeft gedaan ter vervulling van deze plicht van algemeen belang?. En zijn kantoor? Juist ja! Nou, ik heb geen bedankbriefje gezien dat wij zijn kantoor en de overige groten hebben vrijgehouden, laat staan dat mijn gironummer is gevraagd!


NIET LATEN ZIEN DAT ER AL VEERTIG JAAR WORDT GEKLAAGD EN DAT ER NIETS VERANDERT, DAN WORDT ONS OPTREDEN ALLEEN MAARALS EEN NIEUWE OPRISPING GEZIEN (DIE OOK WEL WEER OVER ZAL WAAIEN)



De organen van de Orde worden niet bevolkt door de kleine kantoren, waarin bijna de helft van het aantal advocaten de kost moet verdienen. In de organen van de Orde heerst niet hun cultuur maar de kantoorcultuur van de grote kantoren. Hoe groter het kantoor, des te ingewikkelder de kantoororganisatie. Wat is nog het verschil met een ambtelijke instelling als de Orde. dat versterkt de tweedeling: de cultuurkloof met die van het vrije beroep die door Bob van der Goen zo treffend is beschreven in het Advocatenblad van 17 maart 2000.

Cultuurkloof en algemeen belang, we zijn er mooi klaar mee! Het leidt tot bemoeizorg, een treffend onheilspellende term van de advocaat en CDA-senator Van Beeten in een brief aan BOA.


Boekhoudverordening als wegbereider

Heemskerk laat in zijn afscheids-interview weten dat verordeningen schrijven toevallig een hobby van hem was. Gold dat ook voor de Boekhoudverordening? Dat zou dan tenminste nog IETS verklaren.

Slechts als hobbyist, zonder enig idee van de dagelijkse gang van zaken in de rechtspraktijk kan men op het idee komen concurrenten te dwingen elkaar te controleren door middel van het twee- handtekeningvereiste. Het is een slecht idee, want “niemand laat graag in zijn keuken kijken” zo zegt het lid van de AR Gijs van der Flier nog in 1999. Dat vindt hij dat geen gelukkige oplossing. Ja, dat spreekt! Toch gaat het gewoon door. Wie hebben daar nu allemaal zitten slapen! Twee maanden later, op 1 juni 1999 doen met de boekhoudverordening de verplichte pottenkijkers hun intrede.

Maar pas op: dat was nog maar het beginvan nog veel meer wereldvreemde narigheid!

Luister en huiver!


Kantorenklachtencommissies

Aanleiding voor het vraaggesprek met Van der Flier is geweest het in 6 arrondissementen opstarten de van de kantorenklachtencommissies en de geschillencommissie advocatuur. De nieuwe regeling bevindt zich nog in een testfase. Terecht komt de vraag hoe dat werkt, een kantorenklachtencommissie bij eenmanskantoren. Iemand kan moeilijk zijn eigen commissie spelen. Het antwoord luidt:

“Bij solopraktijken is een belangrijke rol voor de deken weggelegd als klachtenbehandelaar. Wij hebben ook gedacht aan een gemeenschappelijke klachtencommissie van meerdere kleine kantoren. Maar dit blijkt in de praktijk geen gelukkige oplossing. Niemand laat graag in zijn keuken kijken”.


Hier dus ook weer een pottekijkers-probleem.

U zegt dat het nog maar een proefproject is? Maakt u zich geen illusies. Proeven in ambtelijke instellingen zijn gedoemd te slagen, vooral als de proeven geld kosten. Ik heb begrepen dat de deelnemende grote kantoren zeer enthousiast zijn. Ook deze regeling zal te eniger tijd bij verordening verplicht wordt gesteld, anders begint men er niet aan en wordt geen brochure samengesteld. Gezien de gang van zaken met de boekhoudverordening, moet gevreesd worden dat men de smaak te pakken heeft en dat de klachtenverordening zal volgen, met een soortgelijke dwangcontrole van ene concurrent op de ander. Weer zullen de kleine kantoren aan bemoeizorg worden onderworpen!. En komt het niet goed uit tegen je concurrent gerichte klachten te mogen beoordelen? Onzekerheid over de uitkomst van het oordeel van de concurrent zal de klager niet snel hoeven te hebben!

Kwaliteitseisen

Sinds de jaren ‘70 hebben de kleine kantoren krachtens toevoeging rechtsbijstand verleend. Op het gebied van bijvoorbeeld het huurrecht, het strafrecht, het arbeidsrecht, het sociale verzekeringsrecht en het personen- en familierecht is baanbrekend werk verricht en belangwekkende jurisprudentie gevormd. Verplicht door verordening wordt sinds 1996 deelgenomen aan permanente opleiding. In het laatste advocatenblad laat de Algemeen Deken ons weten dat de Orde onderzoek heeft laten verrichten en dat advocaten van particulieren het rapportcijfer 7,2 krijgen. Ik heb niet gezien dat van dit rapportcijfers zijn uitgezonderd de kleine kantoren laat staan de toegevoegde advocaten.

Voor ieder normaal mens is dit rapportcijfer ruim voldoende. Maar niet voor staatssecretaris Cohen. Die bestaat het om toegevoegde advocaten te stigmatiseren met een bewijs van onvermogen door te beloven de fooi met een paar tientjes per uur te verhogen mits wordt voldaan aan nadere kwaliteitseisen!

Eerst de belofte. In de Staatscourant van 5 juni 2001 zegt de Algemeen Deken dat het uurtarief nu is f 158,-- en dat het zou moeten zijn f 210,-- per uur. Laat u zich niet bedotten. Met een toevoeging wordt je helemaal niet per uur betaald. Het perverse systeem blijft bestaan: hoe meer je werkt, des te minder je per uur verdient en dat is bij mij altijd nog onder de honderd gulden gebleven. De belofte is een fopspeen.

Kwaliteitseisen. Moet ik daar uit opmaken dat alle tijd en geld die ik in de permanente opleiding investeer, weggegooid is?
Moet ik daaruit opmaken dat de door de Orde ingeschakelde onderzoekers gek zijn?
Zijn de particuliere clienten die hun advocaten een 7,2 geven idioten omdat Cohen toegevoegde advocaten niet waardeert?
Zou aan Cohen misschien een slechte advocaat zijn toegevoegd?

Het antwoord laat zich raden . Waarom is anders - mede door de Orde - een stichting “SKIR” opgericht, waarover de directeur, mr De Groot, ons voorlicht in Advocatendossier 15. Uit dat boekje krijgt men bepaald niet de indruk dat die stichting zich op iets anders richt dan op de kwaliteit in de gefinancierde rechtsbijstand. En als de Algemeen Secretaris in zijn interwiew wordt gevraagd of die kwaliteitseisen straks ook zullen worden gesteld aan een kantoor uit de toptien, antwoord hij met een ontwijking die boekdelen spreekt.

Het zijn de kleine kantoren die worden getroffen door de streek van Cohen. Hoewel zij gemiddeld meer dan voldoende kwaliteit leveren moeten ze voor in verhouding nog minder geld nog meer kwaliteit leveren. In het genoemde advocatendossier kunt ook u lezen hoe dat volgens Drs. Ohm, geen advocaat, nooit een toevoeging gedaan, maar directeur Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, moet gaan. Hij kondigt nog een DERDE initiatief aan:

“Tegelijkertijd wordt er, in nauwe samenwerking met het SKIR en de Raden een systeem van extern toezicht, auditing ontwikkeld.”

En dan komt er nog iets achteraan:
“Advocaten (kantoren) die gebruik maken van de kwaliteitszorgsystemen en die zich onderwerpen aan de audit krijgen een hogere vergoeding uitbetaald. De politiek moet hier over overigens nog een besluit nemen.”
U ziet, of al dat gezwoeg zal worden beloond met de fopspeen, is nog maar de vraag.


Ook de Algemeen Deken geeft geen zekerheid. En wat is “auditing” ? Kennelijk weer een vorm van verhoor en/of intercollegiale toetsing, want die laatste twee woorden staan op pagina 8 van dat boekje. Wat verderop is dan nog de weinig geruststellende mededeling te lezen dat de auditing wordt ontwikkeld door het SKIR en dat het SKIR (u weet wel, dat nog helemaal “experimentele” instituut) ook gaat zorgen voor de opleiding van de auditors. Het advocatenkantoor laat zien periodiek “auditeren”.

Zo komt dan de aap uit de mouw: voor de derde keer wordt de concurrent als pottenkijker in andermans keuken losgelaten, zeker als ook deze kwaliteitscontrole in een verordening wordt gegoten met een karakter als dat van de boekhoudverordening.

Al deze pottenkijkers zullen, net als de belastingdienst, altijd wel iets zal vinden dat in hun ogen niet in orde is want anders lijkt het alsof ze hun werk niet goed doen.Al deze concurrenten hebben, zoals het een goede concurrent betaamt, geen reden over mij de loftrompet te steken.

U BENT GEWAARSCHUWD!

 Terug naar overzicht BOA-activiteiten